Archief Stamboom Kalender Links Gastenboek Contact
Van Sandick
wapen

Anna van Sandick
(1818 - 1904)

Levensgeschiednis

Bericht op blz. 335 van het "Tweede Blad".
Archief inventaris nummer Y1. Met bijlagen. Zie ook enkele schilderijen. Dit verslag was ook een informatiebron voor haar beschrijving in het Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland.

Mijne ouders woonden in Utrecht. Mijn vader was Lt. Generaal en mijne moeder de dochter van den dichter Mr. Rhijnvis Feith. Koning Willem de Eerste was in dien tijd de aangebeden vorst van het Nederlandsche volk en zijn zoon de kroonprins later Willem 2 mede zeer geliefd. Hij was gehuwd nog maar een paar jaar aan de Russische prinses Anna Paulowna. Toen op dit tijdstip hij, de kroonprins bij ons kwam dineeren in Utrecht. Tijdens dien dag bood hij mijne ouders aan om peet te worden. De kroonprins en prinses over het bij mijne ouders te verwachten kind. Ik was dat kind dat den 30 September 1818 geboren werd met zulke schoone beloften! In mijne doopacte kwam dit hooge peetschap voor, reeds was mijn naam als Anna Paulowna ingeschreven in de kerk, want in dien tijd had men geen burgerlijk wetboek van geboorten enz., toen een officier haastig kwam zeggen, dat het Paulowna er niet bij mogt komen want dat wilde zeggen de dochter van Paul. Helaas mijn vader liet zich dit verkeerd voorstellen want alles bleek later onwaar te zijn en ik kreeeg de naam slechts van Anna en daardoor had ik eigenlijk 2 doopacten!

Mijn Vader bleef nog anderhalf jaar in Utrecht, en ging toen met de familie naar Groningen wonen. Ik was een kind van 2 ½ jaar toen mijn Vader bij tante van Hohenlohe in den Haag ging logeren. Deze tante van Hohenlohe Langenburg was de eigen zuster van de moeder mijns vaders, ook eene freule van Haren. Daar aan het hof komende, was de eerste vraag die de kroonprinses aan mijn vader deed 'et comment se porte ma petite filleule?' Mijn vader schreef dit aan mijne Moeder maar hoe droevig! het was tevens zijnen laatsten brief. Acht dagen later stierf deze algemeen geachte en geliefde generaal, bij Tante aan huis, aan de ploeris dat verergerd werd, doordien mijn vader eene wond of kneuzing had ten tijde van de landing van de Engelschen in ons land gekregen alswanneer hij toen bijna voor dood van het slagveld werd gedragen, door eene Mathe... Nu vielen alle grootsche plannen in duigen.

Mijne Moeder verloor veel van haar revenu en bleef met zes zoons en drie dochters als weduwe over, terwijl haar fortuin nog verzwaard was door drukkende Westindische plantagien. In dien tijd werd mijne Moeder voorgesteld door eene Neef en Nicht Magius, zij eene dochter van tante Metelerkamp de zuster van Ockje Feith Groeneveld, mijne Grootmoeder, mij bij zich in huis te nemen. Zij had geene kinderen en ik zoude hare erfgename worden. Mijne Moeder die in Groningen in de buurt woonde, stond dit toe. Toen ik evenwel daar een half jaar in huis was geweest te Lijnwijk een buiten vlak bij Groningen, kwam die Nicht onverwachts te sterven. Dit was eene teleurstelling die ik nog toen niet begreep.

Ik was ruim 4 jaar oud, toen men eene treurige, vreemde ziekte bij mij ontdekte. Tijdens dat er eene oude meid van Grootpapa Feith bij mijne Moeder stond te spreken, kreeg ik wij noemden het, naar den schijn, want meer was het niet, in gedachten staan. Wel 20 maal den dag was ik één à 2 minuten bewusteloos, doch zoo dat ik gelijk slaapwandelaars de trappen op bleef gaan als ik op den trap was, las ik, was ik (Voetnoot: Prof. Lafaille in Groningen zeid ik heb 40 jaar praktijk maar nooit zag ik zulk een ziekte) dadelijk weder bij kennis en las verder; men bespeurde anders niets. Ik viel nooit maar volgde wat ik voor had. Ik kwam eens in eene visite die mijne oudere zuster had inloopen om de pop te wijzen. Ik wilde het doen en deed het bewusteloos. Dan ontwaakte ik naar de letter en wist mij dadelijk te huis te voelen. Zoo was ik eens in een Hotel, kreeg het, ging de 60 ... trappen op en in de kamer zitten, waar ik het vorige jaar gelogeerd had, werd wakker en maakte mijne excuses, dat ik mij vergist had. Deze ziekte die mijn jeugd bedierf, heeft geduurd van 4 jaar tot 26 jaar en toen heb ik het nooit meer gehad. Intusschen was er aan het hof mij als peet te presenteren geene quaestie meer. Ook dat ging er mede verloren. En ik was in mijn jonge jaren een mooi meisje.

Op 5 jaar ging mijne Moeder naar Zwolle wonen, in het familiehuis van de familie Feith, waardaar in den marmeren gang, het familiewapen van de Feiths was uitgehouwen. Hier in Zwolle bragt ik mijne jeugdige jaren door, steeds onder dokters handen. Negen doctoren en professoren raadpleegde mijne Moeder over mijne ongesteldheid die mij met alle hunne middelen ellendig zwak maakten, en waardoor ik allerhande ziekten kreeg; een docter uit Maastricht gaf mij zooveel belladona dat ik op 9 jaar bijna blind was. Zij verboden mij te werken, maar ik die een vlug kind was, deed het toch en ging naar den zolder stil mijn werk maken. Want op mijn aanhoudend verzoek gaf mijne Moeder mij meesters in huis in Duitsch en Fransch. Een groote lust tot teekenen had ik ook. waar ik maar een plaatje vond werd nageteekend. Ik verzocht aan Moeder om teekenles te hebben. De piano les was al afgezegd, en ik speelde zoo aardig op 12 jaar, zoodat ik al oud zijnde nog quatre mains van Beethoven kon spelen. Mijne goede Moeder sprak er met haar broeder Oom Feith van den Aalshorst over. Deze ried mij aan een meester uit Dalfsen die er zoo weinig van wist dat hij bij Oom kwam, om raad te vragen. Oom hielp mij toen met schilderen en nu ging ik aan het werk en het eerste wat ik leverde was mijn Moeders portret als lezend vrouwtje voorgesteld door een groot stuk eene boerenwoning met spinnende vrouw voorgesteld, alles naar de natuur, zelf de hond en de kat die er op waren. Ik schilderde nog meer portretten haast uit mijzelf, en toen later de schilder Koekoek het in Cleve zag, was hij verwonderd, dat ik zulke correcte figuren geschilderd had, terwijl ik nooit academisch onderigt genoten had.

Doch met dat alles bleef ik ziekelijk, ik kreeg ziekte op ziekte en moest veel hoesten. In Groningen bij mijn zuster Trip logerende kreeg ik een hevig krampkolijk dat daar heerschte, en nu waren alle mijne krachten op; de heele natuur stond stil. In dezen tijd, toen ik weder in Zwolle was kwamen de nichten van Hohenlohe Sophie en Willemine, dochters van Tante van Hohenlohe bij ons; deze nichten daar wij altijd zeer intiem mede waren kwamen jaren lang alle zomers bij ons logeeren. Nu, die ontstelden over mijne verzwakking rieden aan naar Docter Aschendorf in Bentheim te gaan. Ik was toen 20 jaar. Tusschen die ziekten in had ik maar altijd geteekend, geschilderd, veel genaaid voor nichtjes en neven, en maakte veele versjes reeds op zes jaar maakte ik de opstellen van den Hollandschen meester die ik kreeg in dichtmaat. Ik had een groot herinnerings vermogen en ik had steeds uitstekend goed oogen. Een bewijs dat die ziekte niet in het hoofd zat. Wij gingen dan naar Bentheim van het geld dat ik van Moeders zuster tante Elsje geërfd had. Toen hij mij zag, zeide hij later tot mijne Moeder had hij nooit gedacht dat ik nog 4 weken leven kon. Zijn oordeel was, dat dat in gedachten staan, alles zwakte was geweest en een vlug kind zijnde ging dat niet met gelijken tred. Uwe dochter Mevrouw heeft geene negen doctoren gehad maar negen beulen. Ik had versterkd moeten worden van klein af aan en nu moest ik op zijn raad als een klein kind weder aanvangen met pap en melk en meelspijs. Die dr. was zijn tijd vooruit, want toen ik een kind was, had men geen idée van versterking, integendeel weing eeten. Deze raad gaf de beste resultaten, doch bleef ik zwak.

Ik was ongelukkig zeer impressionabel zoodat ik mij alles aantrok wat in onze familie voorviel. Toen op mijn 18e jaar mijn zoo zeer geliefde broeder Octaaf naar de Oost ging, had ik den ganschen winter de koorts van droefheid. Toen broeder Rhijnvis in Buiksloot, aan zenuwkoorts leed, werd ook ik ziek van droefheid. En als de jongste van alle die broeders en zusters en die zorgvolle beste Moeder die zoo veel te dragen had; dat alles deelde ik met. want veel geld zorgen deelde ik ook mede. voor dat alle die broeders geplaatst waren. Mijn oudste broeder die 19 jaar ouder was dan ik stierf op 28 jaar en mijn jongste broeder Octaaf ook op 28 jaar. Deze broeder stierf toen wij pas in Cleve waren, waar wij nog op aanraden van mijne lieve schoonzuster Suze van Dedem, een zomer gingen doorbrengen en weder naar Bentheim terugkeerend vond Aschendorf dat die lucht mij zoo goed gedaan had, dat wij er op langeren tijd moesten heengaan. Toevallig was er eene allerliefste wooning te krijgen. Mijne Moeder huurde dit en wij gingen daar wonen, daar bragten wij 4 aangename jaren door, en toen ik er kwam ging ik nog met een stokje. en later ging alles beter maar het hoesten en de zwakte bleven nog. Doch indachtig aan hetgeen Aschendorf mij aanried, om nooit te veel van mijne krachten te eischen en 's morgens vroeg op te staan dat de zenuwen sterkt, zoo deed ik dat. Hij zeide de eene mensch is zeer krachtig en de andere heeft halve kracht zoo als u, leeft men nu daarnaar, kan men met halve kracht net zoo oud worden als de sterkste zelfs heel oud. Hij heeft waar gesproken. Ik heb deze jaren bereikd, niettegenstaande mijn rugpijnen mijn veel hoesten en ziekten. 17 maal heb ik de echte kindercroep gehad en voor zes jaar nog de kinkhoest.

Die gelukkige jaren met mijne beste Moeder duurden kort. Zij kreeg de tijphus en stierf in 8 dagen tijd. Nu bleven mijne zuster en ik in kommervolle omstandigheden over. Wij hadden te zamen 900 gulden 's jaars. Reeds hadden wij plan maar twee maal per week vleesch te eten, zeker voor ons beiden niet goed, toen er licht in de duisternis kwam en alweder die beste Nichten van Hohenlohe ons schreven dat wij van de familie Rengers ƒ 100 's jaars van hun ƒ 200 van van Citters 50 en van Frits van Hogendorp 100 zouden ontvangen. Wij moesten als kleindochters van Emilie van Haren geen armoede hebben. Wij vonden het eerst naar dat aanbod. Onze trots kwam er wat tegen op, doch met het vragen of het dan goed was dat ik mijne schilderijen verkocht, om hun later met verdienst, hunne toelage terug te geven deden wij dat. Zij namen dat gracieus aan, want schreven zij Graaf v. Bijlland verkoopt ook zijne stukken. O tijdgeest wat een invloed heeft die! toen was het wat zoo te verkopen en nu de eerste families!

Toen ging ik schilderen, Emilie deed de huishouding; ik werkte mij haast ziek. Het eerste stuk dat ik in Amsterdam tentoonstelde werd dadelijk bekroond en ik werd in 52 tot lid benoemd der Koninklijke Akademie voor beeldende kunsten. Het ging goed, wijd en zijd kreeg ik uitnodigingen Engeland, Duitschland, Frankrijk, meisjes uit den vreemde wilden lessen bij mij nemen enz. Kunstkoopers schreven mij met op het adres der brieven: Aan de beroemde Malerin. Emilie en ik deden kunstreizen naar het harzgebergte enz. Aardig begon ik duizenden bij een te krijgen, toen weder alle geluk voor mij in eenstortte, met de dood van die geliefde zuster Emilie. Lang duurde het voor dat ik weder een penseel in de hand kon krijgen. Ik schreef toen aan de Hogendorpen, dat mijne zuster overleden was, en dat wij 9 jaren van hunne goedheid genoten hadden, en ik daarom in dank hun dat opzegde. Men vond dat goed, maar Nicht Rengers Hogendorp schreef mij. Ik vind dat zoo lief van U dat wij U de honderd ƒ blijven geven, en toen die nicht later strierf kreeg ik 2000. De Hohenlohes waren met het sterven aan mijne zuster al overleden, Willemine 3 jaar eerder en Sophie twee jaar voor Emilie's dood. Deze Nicht Sophie liet mijne zuster en mij ook die f 200 en ook op den langstlevende. Toen Sophie alleen overbleef vroeg zij ons bij haar te komen inwonen, had ik nu geweten dat Emilie sterven zoude was ik misschien bij haar gegaan, maar nu wilden wij onze vrijheid behouden. Had ik alles gehouden had ik wat vermogen gehad maar Helaas. De Amerikaansche spoor effecten gingen bankroet en ik verloor 700 ƒ 's jaars. Tegelijktijde kwam een deurwaarder met den burgermeester bij mij om de Millioenen bij te passen voor de plantagien. Het gaf mij weeder eenen heelen schok, want dat kwam in de courant. Die oproeping aan de familie van Sandick.

Die dood van die zuster Emilie is een onherstelbaar verlies voor mij geweest. Ik heb veel geleden in mijn leven, en in mijne jonge jaren ook ongelukkig in de liefde geweest. Een goed huwelijk, had ik na Emilie's dood kunnen doen, met de Heer M. Uit Nijmegen, ook al dood. Deze had circa 3000 ƒ 's jaars, 3 maal vroeg hij mij ten huwelijk, maar ik mogt het niet doen. Verder had ik nog 5 aanzoeken ...die minder goed waren. Op dat punt had ik veel ... met alles mede te deelen is ondoenlijk; ook van D. .... Maar bij alle die teleurstellingen en leed, had ik eenen grooten troost aan mijnen broeder Frits en zuster Marij. Die waren mijn vertroosters en raadgevers. Zelfs was er een tijd dat Marij gewenschd had dat haar broeder Willem mij ten huwelijk gevraagd had. En het was bijna gebeurd. Ik was er heel gelukkig mede, toen de omstandigheden alweder de zaak deden te niet gaan. Ik heb veelal de geluksbeker aan de lippen gehad, maar zoodra als ik die drinken wilde, werd het weggenomen.

Na de dood van Emilie verloor ik achter elkander haast alle mijne broeders op een (toevoeging: De vrouw van broeder Karel was 44 jaar) na, en alle mijne schoonzusters, er waren bij die jonger waren dan ik, en dat al sedert 30, 20, 18, 15 en de laatste voor 8 jaar. Toen mijn broeder Karel stierf zoude ik juist naar Amsterdam gaan met freule d' Aulnis, een groote kunstwaarde had die reis voor mij, de koffer was gepakd, toen ik opeens het dood telegram van broeder Karel ontving, die men dood in bed vond. Ik ging weder met mijn vertrooster broeder Frits naar Leiden, en nam de dochter bij mij aan huis. Met Amsterdam was nu alles uit, want de Heer de Vos stierf in het volgend jaar Ook dat nichtje stierf aan de galoperende tering toen zij nog geen 2 jaar bij mij was en de broeder in het eigen jaar. Ik was zoo geschokd dat zomer dat ik staalbaden moest nemen, want ik kon niet loopen.

Nu liet de jonge Karel mij zijn heele fortuin na, uitgenomen eenige legaten aan de vrinden. Dit ging weder te niet; de familie kwam er tegen op, om dat het niet onderteekend was door den Notaris. Maar broeder Frits zeide: de erflater heeft het toch gewenschd, dus ik geef je mijn deel; hij beschreef het nog in een papier dat ik heb, dat mij zulks naar zijn geweten toekwam. Hij bragt er Rhijnvis ook toe, en van de Trippen kreeg ik ook wat. Het verlies van deze broeder Frits en vrouw was ook onherstelbaar voor mij. zij stierven kort na elkander voor 8 jaar.

Had ik niet zoo opgezien tegen de kosten en verandering van climaat had ik Cleve allang moeten verlaten. Ook voor de kunst. Door dat alles verandert zijn er clubs gekomen onder de schilders Bij de Duitschers en Hollanders; is men daar nu niet in kan men nergens zenden meer. Daarbij dat snelschilderen. Als men maar niet zoo eenzijdig was, en alle manieren van schilderen toeliet; maar neen, eene rigting moet het zijn; hoe dwaas! Ieder ziet de natuur op zijn manier! Men komt er evenwel wat op terug; genoeg nu; in dit afgelegen stadje wonende, kan men niet vooruitkomen daardoor verkocht ik in den laatsten tijd weinigers: Toen ik in Cleve kwam in '48 heb ik eerst eenig onderrigt van Koekoek gehad, in het landschap schilderen; deze wilde mij op zijn atelier hebben, maar in dien tijd ging dat niet zoo. O tijdgeest alweder! Nu is alles gepermitteerd van onderrigt. Hij kwam dan bij mij aan huis, als ook later J.B. Klombeek van tijd tot tijd, maar op ateliers ben ik nooit geweest; gereisd heb ik evenwel veel en ... na de natuur geschilderd. Ik ben geweest in Parijs 2 maal en in Fontainebleau, aan de Maas de Moezel Rouen en Montreux in Zwitserland. Vele studies maakte ik, zeer vele boom studies, watervallen enz; en nu ook zwart krijt portretten. Dat eindelijk het begin van mijne kunst was.

Nu hoop ik dat God geve, dat mijn voornemen om naar den Haag in het voorjaar van 93 gezegend moge worden en wij, mijn broeder Rhijnvis en ik, nog wat bij elkander blijven. Onder mijn vele beproevingen is ook het afsterven te noemen van mijn trouwe dienstmaagd Maria Raaijmakers, die ruim 23 jaren bij mij diende; doch mogt ik veel verloren hebben aan alle die overledene geliefden, daar kan ik mij op beroemen steeds van kind aan van mijn beste Moeder en van vele mijner broeders en zusters en schoonzusters steeds veel liefdeblijken ontvangen te hebben. En na hun afsterven heb ik veel hartelijkheid ontvangen van mijne neven en nichtje Emilie uit Deventer en van de Trippen waarvoor ik mij steeds regt dankbaar zal gevoelen.

Eere hun hulp!


Bijlage 2

Kattebelletje van R.(A. van Sandick) van 7 maart 1927

Waarde Hendrik

Hierbij ... Levensgeschiedenis van Tante Anna, door haar opgesteld voor onze zuster Emilie Dec. 1891. Ge vindt daarin ook uitwijding over M te Nijmegen “die haar 3 maal gevraagd heeft”. Overigens over de 5 goede partijen die ze had kunnen doen en de candidatuur van Oom Willem, aanbevolen door Mama. ...

Gr.
R.


Bijlage 3

Levensgeschiedenis van Anna van Sandick, copie, handgeschreven door H. W. van Sandick

Bijlage 5

Envelop waarop in haar eigen handschrift:

"Biographie van Anna van Sandick"

In die envelop (in een andere hand):

Heden overleed eene Nederlandsche Kunstschilderes Mejongvrouw Anna van Sandick dochter van den L. Generaal v S en H E Feith oud (open gelaten) en naamgenoot van Anna Paulona. Zij schilderde mooie landschappen haast uitsluitene boomgroepen. Lange jaren in eene boomrijke streek gewoond hebbende en te Fontainebleau en ook in verscheidene streken in Duitschland en Belgie gereisd en gestudeerd hebbende, waren hare bijzondere eik en beuken studies zeer beroemd. Haar eerste schilderij werd in Amsterdam bekroond en werd zij lid van de toenmalige Akademie van beeldende kunsten. Zij, Juff Maria Vos, Mejuf Hansen en in Frankrijk Basabonkem waren wel van de eerste vrouwelijke Artisten in de schilderkunst. Zij verkocht vele schilderijen met vele bekrooningen, woonde lang in Cleve waar zij van de Koekkoesch school was. Ook portretten kon zij goed gelijkend schilderen. Hare laatste levensjaren bragt zij in Holland den haag door. Verlangst na familie en Nederland bragt haar daar toe.

Zij schilderde daar nog verscheidene stukken op hooge leeftijd.

De jaren moeten er bij gezegd worden.


Bijlage 6

Catalogus van Tentoonstelling van Schilder en kunstwerken van Levende meesters
's Gravenhage 1853, in het gebouw der Teeken-Akademie, op de Princessegracht.

Op pagina 41: A. van Sandick, te Cleve

Andere exposanten o.a J.A. van der Drift, J. Israels, A. Jongkind, F. Lebret, Ch. Rochussen, A. Schelfhout, J.H. Weissenbruch.


Bijlage 7

Catalogus van Tentoonstelling van Schilder- en andere werken van Levende meesters
's Hertogenbosch, in den jare 1854.

Op pagina 36: Sandick (Mevr. A van), te Cleef

Andere exposanten o.a. M.A. Koekkoek, F. Lebret, J.H. Weissenbruch.


Bijlage 8

Catalogus van Tentoonstelling van Schilderijen van Levende meesters
Gehouden door M. Bosse te Deventer 1884, in het gebouw der Sociëteit "De Hereeniging".

Op pagina 16: Sandick (Mej. A. van), Kleef

In de marge met potlood bij 109: 800; bij 10: 310. Veel handgeschreven notities van J.C.F. van Sandick. Andere exposanten o.a. A. van Hogendorp - 's Jacob, Jan, Johan en Herman ten Kate, W., Jan H.B. en H. Jr. Koekkoek, H.W. Mesdag, Thérèse Schwarze, J.H. Weissenbruch.


Bijlage 9

Tweede blad, pagina 335 van ???

Necrologie

Foto Mejonkvrouwe Anna van Sandick †

Bekend landschapschilderes, leerlinge van de beroemde Koekkoek, petekind van H.K.H. Anna Paulowna, gemalin van den Kroonprins, later koning Willem II, dezer dagen te Kleef overleden. De overledene was lid der Kon. Acadenmie van Beeldende Kunsten, en werd o.a. bekroond met de groote zilveren medaille op de tentoonstelling te Edenburg in 1890.


Bijlage 10

Een gemeentelijke toezegging.

Burgemeester en Wethouders van 's Gravenhage ter eene als daartoe gemagtigd bij Raadsbesluit van den zevenden Augustus dezes jaars, verklaren bij deze in gebruik te hebben afgestaan en Jonkheer Frederik van Hogendorp,wonende alhier, ter andere zijde, verklaart in gebruik te hebben genomen tot het aanleggen van eenen grafkelder: ééne grafruimte, gelegen op de burgerlijke begraafplaats alhier in het ZuidWestkwartrond aan den Westelijken ingang nummer vijf, Oostwaarts van den grafkelder nummer drie, welke grafruimte aan ZHoogWelGeb. en diens wettige erven of regtverkrijgenden ten eeuwigen dage door ons eerst ondergeteekenden tot opgemeld einde is afgestaan, mits voldoende aan de bepalingen ten aanzien van het beheer der begraafplaats, bij het reglement van den 15 Maart 1830 in werking gebragt, of nader bij reglementen in het vervolg te wijzigen; zullende bij het niet nakomen van de gezegde bepalingen, de gemelde grafruimte weder dadelijk aan de Gemeente vervallen.
En verklaren Burgemeester en Wethouders, dat voor gezegde grafruimte bij den Gemeente-ontvanger is voldaan de Somma van Vijftig gulden.
En zijn hiervan gemaakt twee eensluidenden, welke door partijen zijn geteekend te 's Gravenhage den 18e Augustus 1860.

De Burgemeester
Ch.G.A. Gevers Deynoot

F. v. Hogendorp

De Secretaris
P ????


L.H.W. en I. van Sandick op foto's
vanSandick.com